Knop

Tijdens het regime van Hitler woonde er in Duitsland een jonge predikant die in het geheim Joden de grens over smokkelde en anderen daarbij hielp door wat geld te investeren. Ook was hij nauw betrokken bij de moordaanslag op Hitler.

Deze man, Dietrich Bonhoeffer, was de zoon van de bekendste psycholoog van die tijd (als je Bonhoeffer in een wat verouderde encyclopedie opzoekt kom je bij zijn vader uit) en van een zorgzame, liefdevolle vrouw. Het gezin waar hij in opgroeide behoorde tot een van de aristocratische families. Kunst, filosofie, wetenschap, maar ook moraal en moreel stonden hoog in het vaandel.

Toen Dietrich werd opgepakt door de Gestapo werkte het enigszins in zijn voordeel dat zijn oom de burgemeester van Berlijn was. Zodra de gevangenisdirecteur daar achter kwam werd het leven voor Bonhoeffer in de gevangenis een weinig beter draagbaar.

De tijd in de gevangenis besteedde Boenhoeffer vooral aan lezen en schrijven. Naast veel Duitse boeken uit de 18e en 19e eeuw ‘herontdekte’ hij het Oude Testament. De brieven die hij schreef aan zijn ouders, familie, verloofde en vrienden gingen over het A) leven in de gevangenis, B) de boeken die hij las en C) de situatie waarin de wereld en Duitsland zich op dat moment bevonden. Maar bovenal een combinatie van die drie thema’s.
Als het ware in quarantaine opgesloten met de harde realiteit in een 2×3 meter cel was Boenhoeffer gedwongen tot het uitkristalliseren en aanhangen van een religie die het leven onder ogen zag zoals ze werkelijk was. Voor zijn gevangenschap had Bonhoeffer een succesvol boek geschreven over de genade zoals de christelijke leer die kent; “Navolging”. Daarin ligt de kiem van zijn latere theologische visie. De mens is niet door een soort truck verlost van zonde, schuld en dood maar moet Jezus volgen (zelfs tot in de dood) om in genade te kunnen bestaan.

Wat mij nu een tijdje bezig houdt en waarom ik nu maar in het toetsenbord klim, is de gedachte dat God zich midden in je leven moet bevinden, niet aan de grenzen. Dus, in hedendaags Nederlands; niet bij zonde, schuld en dood, maar bij voorspoed, liefde en rijkdom, materieel of geestelijk. Bonhoeffer kwam op deze gedachte omdat hij overtuigd was van een ‘mondig geworden wereld’. We moeten niet proberen zieltjes te winnen door ze bang te maken voor ellende, maar ze overtuigen van Gods rijke zegen.

Vannacht vielen er rond dit puzzelstukje een aantal anderen op hun plek, en wel dezen: Ergens anders schrijft Bonhoeffer dat we met God moeten leven alsof God er niet is. Daarmee bedoelt hij dat we de realiteit niet moeten vergeestelijken, maar problemen moeten erkennen zoals ze zijn*, maar dat we ons tegelijkertijd niet op de borst hoeven te slaan als we iets goeds doen, omdat het uiteindelijk Gods genade is.
(* Om met Nick Cave te spreken: Don’t you go all supernatural on me, supernaturally)

Deze gedachte vindt haar wortels in het gegeven dat veel ‘christenen’ in Bonhoeffers omgeving minder tegen het Nazi-regime deden dan veel ‘heidenen’ (zie ook dit gedicht).

Bonhoeffers verdieping van ‘Bid en Werk’ bevindt zich hierin dat we tot in het extreem mogen genieten van het goede dat God ons geeft, zolang we daar met God van genieten, God daarbij betrekken EN dat we tot in het extreem onze verantwoordelijkheid moeten pakken, met alle kwaliteiten die God ons gegeven heeft. Ga niet om je problemen heen, ga er dwars doorheen.
Dat is misschien wel een gedachte die mij meer heeft veranderd en gevormd (en aan het vormen is) dan enige andere. Stiekem is het een bijzonder positieve theologie.

This entry was posted in Uncategorized. Bookmark the permalink.

Leave a Reply